-
1 commentaire
-
2 acolyte
-
3 brasseur
brasseur [braasur],brasseuse [braaseuz]〈m., v.〉2 schoolslagzwemmer, -zwemster♦voorbeelden:m (f - brasseuse)1) bierbrouwer/-wster2) schoolslagzwemmer/-mster -
4 capitaine
capitaine [kaapieten]〈m.〉1 kapitein♦voorbeelden:le capitaine des pompiers • de brandweercommandantle capitaine de, du port • de havenmeestercapitaine de vaisseau • kapitein-ter-zeecapitaine marchand • kapitein bij de koopvaardijm1) kapitein2) bevelhebber3) aanvoerder [sport] -
5 conditionner
conditionner [kõdiesjonnee]〈 werkwoord〉v2) verpakken, voor verzending en verkoop gereedmaken3) bewerken, beïnvloeden -
6 politicien
politicien [pollietiesjẽ],politicienne [pollietiesjen]〈m., v.; ook bijvoeglijk naamwoord〉 〈 vaak pejoratief〉1 politiek persoon ⇒ politicus, politicaster♦voorbeelden:¶ politique politicienne • bekrompen, gewetenloze politiekm (f - politicienne)politicus/-ca -
7 utilitaire
utilitaire [uutielieter]1 utilitair ⇒ gebruiks-, nuts-adj1) utilitair, nuts-, gebruiks-2) baatzuchtig -
8 boutiquier
boutiquier [boetiekjee],boutiquière [boetiekjer]〈m., v.; ook bijvoeglijk naamwoord〉 〈 vaak pejoratief〉♦voorbeelden: -
9 consorts
consorts [kõsor]〈m., meervoud〉 -
10 coterie
-
11 esthète
esthète [estet]〈m. & v.; ook bijvoeglijk naamwoord〉♦voorbeelden: -
12 faiseur
faiseur [fəzur],faiseuse [fəzeuz]〈m., v.〉♦voorbeelden:faiseur d'embarras • druktemakerfaiseur de livres • prulschrijverfaiseuse de mariages • koppelaarster -
13 jonglerie
-
14 littérateur
-
15 ne ressembler à rien
ne ressembler à rien -
16 quarteron
-
17 ressembler
ressembler [rəsãblee]1 lijken (op) ⇒ overeenkomst vertonen, overeenstemmen (met)♦voorbeelden:¶ cela lui ressemble tout à fait • dat is net iets voor hem, haar♦voorbeelden:→ jour -
18 marchand
marchand1 [maarsĵã],marchande [maarsĵãd]〈m., v.〉1 koopman, -vrouw ⇒ handelaar, verkoper, -koopster, winkelier♦voorbeelden:marchand de couleurs • drogistmarchand d'habits • uitdragermarchand de journaux • krantenverkopermarchand des quatre-saisons • groenteventer〈 figuurlijk〉 le marchand de sable est passé • het zandmannetje, Klaas Vaak is gekomenmarchand de sommeil • huisjesmelkermarchand ambulant • marskramermarchand forain • (rondreizend) marktkoopmanjouer à la marchande • winkeltje spelenmarchand au détail • kleinhandelaarmarchand de, en gros • groothandelaar¶ il y a marchand • geboden!, mijn!trouver marchand • een koper vinden————————marchand2 [maarsĵã]1 handels- ⇒ verhandelbaar, (goed) verkoopbaar, goed ‘gaand’♦voorbeelden:qualité marchande • normale kwaliteitvaleur marchande • handelswaarde→ marinem (f - marchande)handelaar, verkoper/verkoopster -
19 marchander
marchander [maarsĵãdee]1 (af)dingen ⇒ loven en bieden, pingelen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉v -
20 facilité
facilité [faasielietee]〈v.〉3 handigheid ⇒ gave, vaardigheid4 neiging ⇒ hang, trek, geneigdheid♦voorbeelden:vivre dans la facilité • een gemakkelijk leventje leidenavoir une grande facilité pour apprendre • erg goed kunnen leren→ solution1. f2) gave, vaardigheid3) meegaandheid2. facilitésf pl1) middelen, mogelijkheden2) faciliteiten [handel]
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский